Spraak- en/of taalproblemen

Lies, 7 jaar, is een flinke jonge dame die hardnekkig lispelt.  Tijdens het spreken komt haar tong tussen de tanden.  Het valt mama ook op dat ze tijdens het tv-kijken met haar mond open en de tong tussen de tanden zit.

Thomas, 4 jaar, wordt door zijn juf doorverwezen.  In de klas zegt hij weinig tot niks.  Als hij toch praat is dit erg onverstaanbaar.  Ook met klasgenootjes heeft hij weinig contact.  Op de speelplaats zoekt hij vaak de leerkracht op.  Zowel de leerkracht als de andere kinderen van de klas begrijpen Thomas niet.  Zijn ouders geven aan dat Thomas thuis wel praat en dat ze hem meestal wel begrijpen 'maar ja, wij kennen hem dan ook het best'.

Gilles, 6 jaar, is dolenthousiast want hij mag volgend schooljaar naar het 1e leerjaar.  Eerst moet hij echter die vervelende 'r' onder de knie krijgen.

De grote droom van Dina, 18 jaar, is om ooit voor een eigen klas te staan.  De stagementor gaf haar echter een onvoldoende omwille van een dialectische uitspraak in combinatie met een foutieve uitspraak van 's' en 'z'.  

Tina, 4 jaar, vormt nog maar tweewoordzinnen.  Haar woordenschat is onvoldoende uitgebreid en ze spreekt ook erg onduidelijk.  Mama en papa zitten met de handen in het haar want thuis hebben ze altijd veel aandacht besteed aan taal: boekjes voorgelezen, vertellen over gebeurtenissen.  Tina uit zich voornamelijk door het maken van gebaren en het tonen van voorwerpen.  In de klas weigert ze om mee te werken.  Bij werkjes blijft ze voor haar blad zitten zonder actie te ondernemen.  Wanneer de juf naast haar komt zitten moet ze alles stap voor stap uitleggen maar ook dan blijft de opdracht moeilijk.  Ze vraagt zich af of Tina de opdrachten wel begrijpt.

Vele ouders maken zich wel eens zorgen over de spraak- en taalontwikkeling van hun kind.  Al dan niet terecht.  
De taalontwikkeling verloopt volgens een bepaald patroon.  Bij een aantal kinderen kent deze ontwikkeling een afwijkend of vertraagd verloop.  We spreken dan van een primaire taalontwikkelingsstoornis.  De stoornis treft zowel de ontwikkeling van de taalvorm (verbuigingen, vervoegingen en de zinsbouw), de taalinhoud (woordenschat) als het taalgebruik.  Als taal zich niet normaal ontwikkelt ten gevolge van een verstandelijke handicap, een gehoorstoornis of een psychische stoornis, dan spreken we van een secundaire taalstoornis.

Articulatiestoornissen zijn stoornissen waarbij spraakklanken niet of verkeerd uitgesproken worden.  Kinderen leren stap voor stap alle klanken.  Het is dus een normaal proces dat kinderen op een bepaalde leeftijd nog spraakproblemen ondervinden.  Er is pas sprake van een vertraagde spraakontwikkeling wanneer een kind een duidelijke achterstand vertoont in vergelijking met leeftijdsgenootjes.  

We maken een onderscheid tussen fonetische en fonologische articulatiestoornissen.
Fonetische articulatiestoornissen:
Bij een fonetische articulatiestoornis kan het kind de klank wel maken maar wordt deze vervormd of weggelaten omdat deze technisch nog te moeilijk is. 

  • sigmatisme: foutieve uitspraak van /s/ - /z/, dit wordt ook wel lispelen of slissen genoemd
  • rhotasisme: foutieve uitspraak of niet kunnen uitspreken van /r/-klank

Fonologische articulatiestoornissen:
Net zoals kinderen woorden en zinnen leren, leren ze ook klanken. Als de verwerving van de klanken vertraagd of afwijkend verloopt zal het kind minder verstaanbaar spreken dan leeftijdgenootjes. Fonologische problemen kunnen op verschillende manieren opvallen in de spraak.  Soms wordt een klank op een bepaalde positie in een woord al goed uitgesproken, maar lukt het op een andere plaats in een woord nog niet.  Kinderen met een fonologische articulatiestoornis gaan dus bepaalde vereenvoudigingsprocessen langer toepassen dan leeftijdsgenootjes.
Bijvoorbeeld: 'soep' wordt 'toep', 'wip' wordt 'lip', 'school' wordt 'sool'

Met het oog op therapie is het belangrijk dat er tussen beide articulatiestoornissen een onderscheid gemaakt wordt.  Elke stoornis vraagt immers zijn specifieke aanpak.

Een normale ontwikkeling van spraak en taal is slechts mogelijk wanneer aan een hele reeks voorwaarden is voldaan, bij het kind zelf en bij zijn omgeving.  Zijn er één of meer afwijkingen, stoornissen of moeilijkheden, dan is de kans op logopedische problemen reëel aanwezig.

Een kind moet beschikken over: 

  • een goed zenuwstelsel: de ontwikkeling en rijping van de hersenen en het ganse zenuwstelsel moeten normaal verlopen
  • een goed bewegingsapparaat: de motorische ontwikkeling voor grove en fijne bewegingen mag geen stoornis vertonen
  • een goed gehoor: dit is onontbeerlijk voor spraak en taal
  • goede spraakorganen: er mogen geen afwijkingen aan de mond, neus, lippen, tong, gehemelte, kaak en gebit voorkomen
  • een normale begaafdheid: minder of zwakbegaafde kinderen hebben meer moeilijkheden met spraak of taal
  • voldoende aandacht en concentratie: het kind moet oog en oor hebben voor wat er in zijn omgeving gebeurt, moet met voldoende concentratie opdrachten kunnen afmaken
  • een evenwichtige persoonlijkheidsstructuur: er mogen geen bijzonder emotionele of karakteriële problemen zijn
  • een goed gezicht: tekorten in het gezichtsvermogen kunnen een negatieve invloed hebben op het lezen en schrijven

De omgeving moet zorgen voor: 

  • een voldoende taalaanbod: het kind moet voldoende in contact gebracht worden met taal
  • goede voorbeelden: hierbij is vooral het mondeling taalgebruik belangrijk
  • stimulering: het kind moet voldoende worden aangemoedigd om te praten
  • normale leefsituatie: het kind mag niet verwaarloosd, maar ook niet verwend worden.  Er mogen geen relationele of karakteriële problemen zijn.
Belangrijke stappen in de spraak- en taalontwikkeling
Spraak:
  • 4,5 - 5 jaar: 75% van de kinderen spreken alle klanken goed uit
  • 5 - 6 jaar: 90% van de kinderen spreken alle klanken goed uit
Taal:
  • 1 - 1,5 jaar: het kind vormt éénwoordzinnen (papa, mama, appe(l))
  • 1,5 - 2,5 jaar: het kind vormt tweewoordzinnen (ikke ook, mama koek)
  • 2,5 jaar: het kind begint in meerwoordzinnen te spreken (ikke ook mee)
  • 5 - 6 jaar: de meeste kinderen spreken in volledig goede zinnen (ik fiets op straat)

Belangrijke indicaties voor verwijzing naar de logopedist(e)
Leeftijdsgebonden indicaties:

  • 10 maand:
              - brabbelt nog niet
  • 18 maand:
              - zegt nog geen woord of praat bijna uitsluitend in klinkers
              - schijnt weinig taal te begrijpen
  • 2 - 2,5 jaar:
              - maakt nog geen tweewoordzinnen
  • 3 - 4 jaar:
              - maakt nog geen kleine zinnetjes
              - is grotendeels onverstaanbaar
  • 4 - 4,5 jaar:
              - kan nog geen verhaaltje of gebeurtenis vertellen
              - spreekt nog niet alle klanken goed uit
  • 5 jaar:
              - maakt nog geen goede zinnen
Niet-leeftijdsgebonden indicaties:

  • schijnt vragen en opdrachten niet te begrijpen
  • is een jaar achter op de normale spraak- en taalontwikkeling van leeftijdsgenootjes
  • wordt ter wille van zijn spreken geremd of geplaagd
  • praat te snel, laat vele klanken weg, vervormt woorden
  • vertoont spraakmoeilijkheden en gebitsafwijkingen
  • komt uit een gezin, familie met spraak- en taalproblemen.